Beschouwen (Isabel)
Theorie: |
Hoofdvraag:
1. In hoe verre is de invloed van de leerkracht van belang voor kinderen bij het beschouwen van een beeld/kunstwerk?
Deelvragen:
1. Wat is beschouwen?
2. Wat heeft beschouwen met het vak tekenen te maken?
3. Hoe kun je als leerkracht hulp bieden bij het beschouwen?
4. Zijn er verschillende vormen van beschouwen?
5. Hoe zit de leerlijn van beschouwen eruit?
6. Op wat van manier zie je beschouwen terug in andere vakken?
1. Wat is beschouwen?
Beschouwen is het gericht bekijken van beeldende voorwerpen, reflecteren, het onderzoeken van beelden en het ontdekken van betekenissen of uitdrukkingen achter een beeldend voorwerp. Deze aspecten bespreek je in een omgeving en probeert hiermee de eigen wereld van de leerling in beelden vorm te geven. Uiteindelijk gaat het allemaal om het ervaren, beleven, kennis en waardering van kunst in de wereld om je heen (Tuinen, 2015).
2. Wat heeft beschouwen met het vak tekenen te maken?
Door middel van tekenen kun je een betekenis of uitdrukking doorgeven. Wanneer een kind leert dat een tekening/kunstwerk een betekenis kan doorgeven kan het kind zelf ook proberen iets te maken/tekenen dat een betekenis doorgeeft. Met tekenen geef je niet alleen een mooi beeld maar kun je dus een boodschap doorgeven. (Tule)
3. Hoe kun je als leerkracht hulp bieden bij het beschouwen?
Als leraar kun je op verschillende manieren hulp bieden bij beschouwen, je kunt een verhaal vertellen en de kinderen vervolgens laten beschouwen. Ook kun je kinderen vragen stellen over de afbeelding en op deze manier de kinderen iets leren over de verschillende afbeelding waardoor ze hun fantasie weer kunnen gebruiken(Herbert Read, 2017)
4. Zijn er verschillende vormen van beschouwen?
Er zijn verschillende manieren van beschouwen, één hiervan is art-based learning. Kinderen kijken naar een afbeeldingen en zien hier verschillende elementen in terug en leren hier ook dingen bij. De vraag die gesteld wordt bij deze afbeeldingen is: “wat zie je op de afbeelding?”. Hierdoor gaan kinderen echt nadenken over de afbeelding en gaan ze hun fantasie gebruiken.(Jeroen Lutters, 2012)
5. Hoe zit de leerlijn van beschouwen eruit?
Volgens Michael J. Parsons (Parsons, 1987) zijn er vijf verschillende stadia in de ontwikkeling van ons vermogen tot esthetische waardering. Het gaat om de volgende 5 stadia’s:
1. associatie
In dit stadium zijn vooral de kleur en het onderwerp belangrijk. Er wordt vaak een intuïtief plezier aan kunst beleefd en in principe is alles leuk en dus goed. Er is geen verschil tussen een esthetisch en een moreel oordeel.
2. voorstelling (schoonheid en realisme)
Representatie wordt gezien als het belangrijkste doel van een schilderij. Een kunstwerk is vooral goed met een mooi onderwerp dat naturalistisch is weergegeven. Vaardigheid en geduld worden gezien als belangrijke eigenschappen van een kunstenaar. De eigen reactie wordt als de logische reactie gezien.
3. expressie
Het weergeven van een gevoel of ervaring wordt als hoofdmotief van de kunstenaar gezien. De intentie van de kunstenaar en beleving van de beschouwer staan centraal. Ook het lelijke en verontrustende kunnen nu gewaardeerd worden. Er is een groot bewustzijn van de eigen beleving van kunst. Het nut van praten over kunst en de mogelijkheid van objectiviteit worden sterk in twijfel getrokken.
4. kunst, betekenis en maatschappij (stijl en vorm)
Er wordt nadruk op de toepassing van het medium gelegd. Ook in de vorm wordt nu betekenis gezien. Door de aandacht op de stijl te vestigen wordt een kunstwerk gezien als een onderdeel van een traditie. Het kunstwerk krijgt een sociaalhistorische context. De visies van anderen kunnen bijdragen aan de eigen ervaring.
5. eigen mening (autonomie)
Niet alleen het kunstwerk wordt ter discussie gesteld. Ook de ideeën en waarden die gehanteerd worden om tot de betekenis van een kunstwerk te komen worden kritisch behandeld. ‘Stijl’ wordt bijvoorbeeld niet meer als categorie gezien maar als een opzettelijk geformuleerde groepering. In andere woorden: de autoriteit van de traditie is niet langer leidend. Er wordt constant gezocht naar redenen voor interpretatie en oordeel die voor iedereen toegankelijk zijn.
6. Op wat voor manier zie je beschouwen terug in ander vakken?
Beschouwen zie je veel terug in andere vakken. Bijvoorbeeld bij het vak rekenen, moeten de kinderen eerst naar een blokken kijken, om vervolgens informatie over de som in te kunnen schatten. Ook zie je beschouwen terug in kunstvakken zoals: muziek en handvaardigheid. Hierbij moet je ook eerst naar de noten kijken of naar een kunstwerk kijken en dit op deze manier beschouwen (Jeroen Lutters, 2012)
1. In hoe verre is de invloed van de leerkracht van belang voor kinderen bij het beschouwen van een beeld/kunstwerk?
Deelvragen:
1. Wat is beschouwen?
2. Wat heeft beschouwen met het vak tekenen te maken?
3. Hoe kun je als leerkracht hulp bieden bij het beschouwen?
4. Zijn er verschillende vormen van beschouwen?
5. Hoe zit de leerlijn van beschouwen eruit?
6. Op wat van manier zie je beschouwen terug in andere vakken?
1. Wat is beschouwen?
Beschouwen is het gericht bekijken van beeldende voorwerpen, reflecteren, het onderzoeken van beelden en het ontdekken van betekenissen of uitdrukkingen achter een beeldend voorwerp. Deze aspecten bespreek je in een omgeving en probeert hiermee de eigen wereld van de leerling in beelden vorm te geven. Uiteindelijk gaat het allemaal om het ervaren, beleven, kennis en waardering van kunst in de wereld om je heen (Tuinen, 2015).
2. Wat heeft beschouwen met het vak tekenen te maken?
Door middel van tekenen kun je een betekenis of uitdrukking doorgeven. Wanneer een kind leert dat een tekening/kunstwerk een betekenis kan doorgeven kan het kind zelf ook proberen iets te maken/tekenen dat een betekenis doorgeeft. Met tekenen geef je niet alleen een mooi beeld maar kun je dus een boodschap doorgeven. (Tule)
3. Hoe kun je als leerkracht hulp bieden bij het beschouwen?
Als leraar kun je op verschillende manieren hulp bieden bij beschouwen, je kunt een verhaal vertellen en de kinderen vervolgens laten beschouwen. Ook kun je kinderen vragen stellen over de afbeelding en op deze manier de kinderen iets leren over de verschillende afbeelding waardoor ze hun fantasie weer kunnen gebruiken(Herbert Read, 2017)
4. Zijn er verschillende vormen van beschouwen?
Er zijn verschillende manieren van beschouwen, één hiervan is art-based learning. Kinderen kijken naar een afbeeldingen en zien hier verschillende elementen in terug en leren hier ook dingen bij. De vraag die gesteld wordt bij deze afbeeldingen is: “wat zie je op de afbeelding?”. Hierdoor gaan kinderen echt nadenken over de afbeelding en gaan ze hun fantasie gebruiken.(Jeroen Lutters, 2012)
5. Hoe zit de leerlijn van beschouwen eruit?
Volgens Michael J. Parsons (Parsons, 1987) zijn er vijf verschillende stadia in de ontwikkeling van ons vermogen tot esthetische waardering. Het gaat om de volgende 5 stadia’s:
1. associatie
In dit stadium zijn vooral de kleur en het onderwerp belangrijk. Er wordt vaak een intuïtief plezier aan kunst beleefd en in principe is alles leuk en dus goed. Er is geen verschil tussen een esthetisch en een moreel oordeel.
2. voorstelling (schoonheid en realisme)
Representatie wordt gezien als het belangrijkste doel van een schilderij. Een kunstwerk is vooral goed met een mooi onderwerp dat naturalistisch is weergegeven. Vaardigheid en geduld worden gezien als belangrijke eigenschappen van een kunstenaar. De eigen reactie wordt als de logische reactie gezien.
3. expressie
Het weergeven van een gevoel of ervaring wordt als hoofdmotief van de kunstenaar gezien. De intentie van de kunstenaar en beleving van de beschouwer staan centraal. Ook het lelijke en verontrustende kunnen nu gewaardeerd worden. Er is een groot bewustzijn van de eigen beleving van kunst. Het nut van praten over kunst en de mogelijkheid van objectiviteit worden sterk in twijfel getrokken.
4. kunst, betekenis en maatschappij (stijl en vorm)
Er wordt nadruk op de toepassing van het medium gelegd. Ook in de vorm wordt nu betekenis gezien. Door de aandacht op de stijl te vestigen wordt een kunstwerk gezien als een onderdeel van een traditie. Het kunstwerk krijgt een sociaalhistorische context. De visies van anderen kunnen bijdragen aan de eigen ervaring.
5. eigen mening (autonomie)
Niet alleen het kunstwerk wordt ter discussie gesteld. Ook de ideeën en waarden die gehanteerd worden om tot de betekenis van een kunstwerk te komen worden kritisch behandeld. ‘Stijl’ wordt bijvoorbeeld niet meer als categorie gezien maar als een opzettelijk geformuleerde groepering. In andere woorden: de autoriteit van de traditie is niet langer leidend. Er wordt constant gezocht naar redenen voor interpretatie en oordeel die voor iedereen toegankelijk zijn.
6. Op wat voor manier zie je beschouwen terug in ander vakken?
Beschouwen zie je veel terug in andere vakken. Bijvoorbeeld bij het vak rekenen, moeten de kinderen eerst naar een blokken kijken, om vervolgens informatie over de som in te kunnen schatten. Ook zie je beschouwen terug in kunstvakken zoals: muziek en handvaardigheid. Hierbij moet je ook eerst naar de noten kijken of naar een kunstwerk kijken en dit op deze manier beschouwen (Jeroen Lutters, 2012)
Onderzoek:
Onderzoek uitleg:
Wij willen antwoord krijgen op de onderzoeksvraag: In hoeverre is de invloed van de leerkracht van belang voor kinderen bij het beschouwen van een beeld/kunstwerk? Wij willen dit onderzoeken door een afbeelding aan 3 verschillende klassen te laten zien. Dit wordt tweemaal uitgevoerd in groep 4 en eenmaal uitgevoerd in groep 7. Deze klassen worden weer opgedeeld in 3 groepen. Bij de eerste groep wordt er alleen gevraagd of de kinderen wat over de afbeelding willen opschrijven. Bij de tweede groep zijn er specifieke vragen over de afbeelding die zij moeten beantwoorden en bij de laatste groep wordt er eerst een verhaal verteld.
De uitkomsten van deze onderzoekjes gaan wij met elkaar vergelijken. We kijken hoeveel invloed van de leerkracht de uitkomsten anders maakt en we vergelijken de verschillende uitkomsten van de 3 klassen met elkaar.
Schilderij
Verhaal
Het is avond. Een hele koude avond. Het is al laat en Tim loopt door het dorp. Hij hoort de wind heel erg hard waaien. Als hij naar de lucht kijkt ziet hij de wind zelfs waaien. Het is ontzettend donker, maar door de grote gele sterren in de lucht is er toch wat licht. Hij loopt door het pad tussen de gebouwen naar de kerk. Tim vindt het spannend, maar stiekem ook wel een beetje stoer om hier alleen te lopen. Door de sterren en de maan in de lucht is het pad helemaal geel verlicht.
Wanneer het wat harder begint te waaien vindt Tim het toch iets te spannend. Snel loopt hij langs zijn moeders bloemenwinkel, op weg naar zijn huis. Hij begint steeds harder te rennen. De wind waait steeds harder. Tim valt over een steen. Hij ziet grote voetstappen naar zich toe komen. Ohnee... wie zou dat nou zijn? Het... is ….PAPA. Gaat alles goed Tim?; vraagt vader. Snel lopen zij samen naar huis.
Vragen
1. Hoe laat denk je dat het is?
2. Wat zie je in de lucht?
3. Waar denk je dat het is?
4. Wat zou de lange toren zijn?
5. Wat zou de gele lijn zijn? (aanwijzen)
6. Wat zie je verder nog?
Uitkomsten:
Resultaten van de kinderen/bewijslast:
Conclusies onderzoek:
Op de afbeeldingen van de resultaten is te lezen hoe de kinderen bij de eerste vraag/opdracht hele andere antwoorden hadden opgeschreven als bij de laatste twee opdrachten. Bij de eerste opdracht had de leerkracht niks benoemd. De kinderen hebben hierbij dus voornamelijk hun eigen creativiteit gebruikt om te bedenken wat zij allemaal op de afbeelding zagen.
Bij de laatste twee opdrachten had de leerkracht juist wat benoemd. Bij opdracht 2 had de leerkracht een verhaal verteld en bij opdracht 3 had de leerkracht specifieke vragen gesteld. Hier zie je dan ook dat de antwoorden erg overeen komen met het verhaal en met de vragen.
Het viel ons op dat er tussen de antwoorden van opdracht 2 en opdracht 3 weinig tot geen verschil zat. Wel is er veel verschil tussen opdracht 1 en de andere opdrachten.
Hieruit blijkt dus dat wanneer je als leerkracht niks benoemd en verteld dat de kinderen dan erg verschillende uitkomsten hebben. (Dit kan erg goed zijn voor opdrachten waarbij de kinderen veel creativiteit moeten gebruiken). Maar wanneer je als leerkracht niet veel verteld is er ook niet veel beschouwen bij de kinderen. De kinderen geven dan korte antwoorden en stoppen al nadat zij enkele dingen hebben gevonden/opgeschreven.
Uit opdracht 2 en 3 blijkt dat het niet perse uit maakt op welke manier je als leerkracht kinderen helpt met dingen bedenken. Zodra je helpt komen de kinderen al snel op een antwoord. (Dit kan je weer goed gebruiken bij opdrachten waar de creativiteit minder van belang is maar voornamelijk het beschouwen).
Conclusies voor de ideale les:
Wat wij hiervan hebben geleerd voor de ideale les is dat het belangrijk is dat je niet te veel verteld als leerkracht aangezien er anders minder creativiteit is. Wel is het belangrijk dat je als leerkracht eisen stelt van de hoeveelheid dingen dat de kinderen moeten opmerken uit (in dit geval) een afbeelding. Want anders zullen de kinderen al snel afhaken wat weer nadelig is voor het beschouwen.